Praten over Pillen (interview met Marijke Foudraine-Kranenburg)

Praten over Pillen (interview met Marijke Foudraine-Kranenburg)

In deze speciale aflevering van praten over pillen van stichting PILL gaat Ewout Kattouw (hbo-ervaringsdeskundige, voorzitter van stichting PILL) in gesprek met Marijke Foudraine-Kraneburg.

Marijke heeft veel ervaring binnen het bedrijfsleven en management en heeft daarnaast ruime ervaring met consultancy, coaching en hypnotherapie. 

Ze is de vrouw van wijlen Jan Foudraine en heeft veel met hem gedeeld en samengewerkt.

Naast tien zeer boeiende en intrigerende boeken zoals 'Metanoia', waarin hij zijn onderzoekingstocht van de werkelijke identiteit van de mens beschrijft, schreef Jan Foudraine in 1971 het opzienbarende boek ‘Wie is van hout… Een gang door de psychiatrie’. Hierin waarschuwt hij dat psychiatrie uitsluitend een medisch ziektekundig specialisme dreigt te worden. Hij pleit voor meer psychotherapie en minder medicijngebruik. Het boek is in een oplage van 200.000 exemplaren verschenen en in zeven talen gepubliceerd. Ruim twintig jaar later schreef hij het boek ‘Bunkerbouwers' waarin hij zijn wijze van werken als psychotherapeut, samen met zijn cliënten beschrijft. Ook hierin doet hij een felle aanval op de medicalisering van de psychiatrie.

In deze podcast vragen we ons af of de psychiatrie een medische discipline is, en moet zijn en hoe we psychisch lijden definiëren. Zijn het ziekten die mensen ontslaan van bepaalde verantwoordelijkheden of ontstaat psychisch lijden in de relatie tot de ander en de samenleving waar we in leven? 

We praten over hoe Jan over pillen dacht, of hij ze zelf wel eens inzetten en wanneer hij dat dan eventueel deed. 

Verder bespreken we hoe we als samenleving de norm creëren en de nijging hebben de afwijking van die norm te corrigeren. Ook vragen we ons af hoe nieuwsgierig en kritisch de psychiatrie eigenlijk is.  

Beluister de podcast hier: https://app.springcast.fm/15603/praten-over-pillen-stichting-pill-5

Meer artikelen

Recensie 'De psychiater van morgen. Essay' (Maurits Nijs, 2025) door Tom van Wel

In De psychiater van morgen houdt Maurits Nijs een bevlogen en tegelijkertijd diep kritische beschouwing over de staat van de hedendaagse psychiatrie. Met zijn oproep tot radicale verandering zet hij vraagtekens bij diepgewortelde aannames die de psychiatrie al decennia gevangenhouden. Dit boek is niet zomaar een pleidooi voor verbeteringen binnen het bestaande kader; het is een oproep tot een fundamentele herziening van de manier waarop we psychisch lijden begrijpen en behandelen.

Krachtige herwaardering van fundamenten

Een van de sterkste kanten van dit boek is Nijs’ bereidheid om bestaande aannames rigoureus te bevragen. Al op pagina 23 wordt duidelijk dat hij het traditionele ziekteconcept en de medische status van de psychiatrie grondig ter discussie stelt. De psychiaters van morgen, zo betoogt Nijs, moeten niet langer denken als orgaanspecialisten, maar als relatiedeskundigen (p. 26). Deze verschuiving is essentieel, omdat de huidige psychiatrie, volgens Nijs, nog steeds teveel opereert vanuit een achterhaald, mechanisch mensbeeld waarin de mens wordt gereduceerd tot een defecte machine — ontdaan van zijn psychologische en sociale context (p. 60).

Nijs pleit voor een psychiatrie die zich nadrukkelijk mengt in het maatschappelijke en politieke debat (p. 193). Hij onderstreept dat psychische stoornissen niet los te zien zijn van factoren als armoede, trauma, verwaarlozing, en maatschappelijke ongelijkheid (p. 52). Daarmee wijst hij op de noodzaak van een actieve, kritische maatschappelijke betrokkenheid voor de psychiater van morgen. Psychisch lijden wordt, aldus Nijs, vaak uit zijn context gerukt en onterecht teruggebracht tot louter hersenstoornissen — een praktijk die hij scherp bekritiseert.

De mythe van de hersenziekte

Een belangrijk thema in het boek is Nijs’ vernietigende kritiek op de “fabel” dat psychiatrische stoornissen in essentie hersenziekten zijn (p. 43). Nijs beschrijft hoe deze fixatie op biologie heeft geleid tot veel verwarring en schade voor patiënten. Psychiatrische classificaties zijn volgens hem bovenal sociale constructies en niet biologische feiten.

Met scherpe pen wijst hij op de hoogmoed (p. 61) en de hardnekkigheid (p. 45/46) waarmee de psychiatrie blijft vasthouden aan het hersenziektemodel, ondanks het ontbreken van wetenschappelijk bewijs. Ook maakt Nijs duidelijk hoe schadelijk deze benadering is geweest voor zowel patiënten als de geloofwaardigheid van de psychiatrie als vakgebied.

Hierbinnen past zijn kritiek op het "decennium van het brein" die George Bush in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw aankondigde (p. 49), dat leidde tot een nog verdergaande decontextualisering en medicalisering van psychisch lijden. Volgens Nijs is het daardoor nog moeilijker geworden om aandacht te vragen voor het belang van trauma’s, opvoeding, sociaaleconomische status en andere contextuele elementen.

Psychiater als psychotherapeut

Een andere kernstelling van het boek is dat de psychiater van morgen vooral een relatiedeskundige, een psychotherapeut, moet zijn (p. 90). In het huidige opleidingsklimaat is psychotherapie jarenlang verwaarloosd (p. 94), iets wat Nijs scherp betreurt. Hoewel hij erkent dat psychiatrische behandelinterventies in de laatste vijftig jaar nauwelijks effectiever zijn geworden (p. 66), benadrukt hij toch dat psychotherapie wetenschappelijk bewezen effectief is (p. 92).

Dit lijkt een interne spanning in het betoog: enerzijds wijst Nijs op de geringe successen van psychiatrische interventies, anderzijds ziet hij in psychotherapie een hoopvol pad. Deze tegenstrijdigheid werkt hij niet verder uit. Wel maakt hij duidelijk dat psychotherapie niet slechts een techniek is, maar vooral een ontmoeting tussen twee mensen. Hierbij dient wel meer aandacht te komen voor de confrontatie met de eigen onmacht van de psychiater en met diens reddersfantasieën.

De noodzaak van maatschappelijke betrokkenheid

Nijs wijst op de rol van de psychiater in bredere maatschappelijke vraagstukken zoals klimaatverandering (p. 81), armoede en stigmatisering. De psychiater moet niet langer paternalistisch, onkwetsbaar vanuit een ivoren toren opereren, maar zich actief engageren met de wereld om zich heen (p. 61). Psychisch lijden kan immers niet los worden gezien van maatschappelijke structuren.

Zijn pleidooi om het perspectief te verschuiven van "ziekte" naar "gezondheid" (p. 79) heeft in dit licht meerwaarde. Het is een oproep om niet langer psychisch lijden te zien als een defect dat moet worden gerepareerd, maar als onderdeel van het menselijk bestaan — iets dat zelfs evolutionaire voordelen kan hebben gehad (p. 58).

Een belangrijke observatie van Nijs is dat het verdragen van onzekerheid en psychisch lijden een vaardigheid is die te weinig aandacht krijgt in de opleiding en supervisie van psychiaters (p. 66-68). In plaats van alle pijn te willen elimineren, zouden psychiaters moeten leren om de complexiteit van het bestaan samen met hun patiënten te verdragen. Zonder het als zodanig te benoemen sluit Nijs hierbij aan bij het gedachtengoed van Open Dialogue.

Kritische kanttekeningen

Hoewel De psychiater van morgen een waardevol boek is, bevat het ook minder overtuigende delen. Zo blijven sommige kernbegrippen te vaag. Het centrale onderscheid tussen "gewoon psychisch lijden" en "onnoemlijk psychisch leed" (p. 36 en p. 199) wordt door Nijs weliswaar als essentieel gepresenteerd, maar niet helder afgebakend. Zijn voorstel om dit onderscheid via een "intuïtieve logica" tijdens de ontmoeting met de patiënt tot stand te laten komen (p. 38-39), is sympathiek, maar ook vaag en potentieel problematisch.

Deze vaagheid wordt versterkt door passages waarin Nijs aangeeft dat het psychische leven van de gezonde mens zeer gestoord kan zijn zonder dat er sprake is van ziekte (p. 37). Hierdoor blijft onduidelijk hoe psychiatrische stoornissen precies te onderscheiden zijn van normaal lijden, ondanks zijn terechte pleidooi voor heldere concepten (p. 71).

Daarnaast roept zijn uitleg over het nut van de psychiater als arts (p. 97-145) vragen op, terwijl hij in de eerste zinnen van zijn inleiding juist zegt dat hij dit idee met zijn boek wil verdedigen. Zo is niet overtuigend beargumenteerd waarom alleen psychiaters een bed (als “vrijplaats”) zouden kunnen bieden, en waarom diagnostische vaardigheden niet door andere disciplines zouden kunnen worden uitgevoerd. Alleen het somatische aspect lijkt evident een taak voor artsen.

Conclusie

Maurits Nijs heeft met De psychiater van morgen een boeiend boek geschreven dat terecht oproept tot fundamentele bezinning binnen de psychiatrie. Zijn analyses van de tekortkomingen van het huidige model, zijn pleidooi voor maatschappelijke betrokkenheid en zijn oproep tot meer bescheidenheid zijn krachtig en inspirerend.

Tegelijkertijd blijven sommige kernconcepten te vaag uitgewerkt en lijkt zijn pleidooi voor intuïtieve diagnostiek soms te botsen met zijn eigen eis voor conceptuele helderheid. Toch doen deze tekortkomingen weinig af aan de noodzaak van zijn boodschap.

De psychiater van morgen is een moedig boek dat met name psychiaters, maar eigenlijk ook andere zorgprofessionals die zich bezighouden met psychisch lijden, uitdaagt om opnieuw na te denken over de fundamenten van hun vak en over ieders rol daarbinnen.

Samenvatting

In De psychiater van morgen pleit Maurits Nijs voor een fundamentele herziening van de psychiatrie. Hij bekritiseert de medische fixatie op hersenziekten en benadrukt het belang van psychotherapie, maatschappelijke betrokkenheid en bescheidenheid. Dit moedige boek daagt psychiaters uit om hun rol en aannames diepgaand te heroverwegen.

 

Over de auteur:

Maurits Nijs is psychiater en psychotherapeut. Na zijn studie geneeskunde aan de Universiteit van Leuven vervolgde hij zijn opleiding tot psychiater in Rotterdam. Hij werkte onder andere bij De Viersprong in Halsteren en het Radboudumc in Nijmegen, waar hij diverse leidinggevende functies bekleedde. Daarnaast was hij directeur Behandelzaken bij het Centrum Persoonlijkheidsstoornissen Jelgersma in Leiden-Oegstgeest en programmadirecteur bij het Landelijk Psychiatrieonderwijs van de NVvP. Nijs verzorgde jarenlang een leergang academisch leiderschap voor hoogleraren van verschillende universiteiten en publiceerde in 2018 samen met Moniek Thunnissen het handboek De essentie van psychotherapie. Momenteel verzorgt hij masterclasses in psychotherapie en leiderschap.

Nijs, M. (2025). De psychiater van morgen. Essay. Amsterdam: Boom uitgevers BV.

Verder kijken dan een psychiatrische diagnose en antidepressiva

Een blog over mijn ervaringen met de ggz en medicatie, als cliënt en als ervaringswerker. Dat is de vraag die ik krijg. Leuk, ik heb nog nooit een blog mogen schrijven. Eng ook wel, want ja, nog niet eerder gedaan. In deze blog vertel ik je hoe mijn zoektocht naar de juiste diagnose verlopen is.

We beginnen in mijn pubertijd. Zoals meer mensen, loop ik een beetje vast. Zoals zoveel pubers ben ik een beetje de weg kwijt. Ik lijk nergens ‘te passen’. Hulp wordt gezocht en ik word aangemeld bij de plaatselijke GGZ. Een traject van 12 maanden op de dagbehandeling wordt ingezet. Wekelijks wordt er, zonder succes overigens, een gesprek met mij aangegaan om vooral te starten met antidepressiva. Ik blijf hardnekkig weigeren. Mijn angst voor antidepressiva blijkt erger dan mijn wens om ‘beter’ te worden. Na 12 maanden ga ik, zonder enige echte vooruitgang, weer naar huis.

We maken een sprong voorwaarts. Ik word zwanger van mijn jongste dochter. En net als bij de zwangerschap van mijn eerstgeborene, word ik wat labiel. Ik krijg last van hyperemesis gravidarum (overmatig overgeven) en word voor langere tijd opgenomen in het ziekenhuis. Na de bevalling krijg ik depressieve gevoelen. Bij mijn eerste dochter verdwijnt dit echter na een paar maanden, maar bij de tweede niet. Ze worden juist erger. Ik voel mij extreem moe en word geplaagd door hoofdpijnen, stemmingswisselingen, angst, boosheid, somberheid, gewrichtspijnen en heb last van ‘onverklaarbare’ gewichtstoename. Ik begrijp er niets van, waar komt dit vandaan? Ik ben toch juist zo blij met mijn kleine meid.  Vooral mijn stemmingswisselingen en agressie boezemen mij angst in. Ik ben nog nooit agressief geweest. Mijn agressie gaat gepaard met een overweldigende emotie en eindigt steeds vaker zelfs in zelfmutilatie. Liever ik pijn dan mijn geliefden. Ik krijg gedachten dat ik dood beter af ben, dus op advies van mijn huisarts, weer naar de GGZ.

Daar willen ze me meteen aan de antidepressiva. Weer weiger ik. Nu weigeren zij mij hulp te geven. Zonder medicatie ga ik het volgens hen niet redden. De deur sluit en ik druip af naar huis. Gelukkig blijkt er een psychotherapeut te zijn die wel met mij wil werken. Mijn klachten verdwijnen niet, maar mijn angst voor de boze buitenwereld verbetert wel en ik begin met vrijwilligerswerk en scholing te volgen. Ondanks dit succes, nemen alle klachten alleen maar toe. Wat ik ook doe met wat ik geleerd heb, mijn situatie wordt langzaam, maar zeker, steeds slechter.

Begin 2002 ga ik daarom weer naar de huisarts. Hij denkt aan overspannenheid, want ik doe toch veel? Daar ben ik het niet mee eens. Ik werk drie dagen en ben vier dagen vrij. Dat verklaart toch niet mijn vermoeidheid? Ik voel inmiddels dat er iets anders aan de hand moet zijn, maar begrijp niet wat. De klachten die ik heb, zijn niet te volgen. Ik ben extreem moe, zo moe, dat ik na het werk vier dagen bij moet slapen. De klachten van hoofdpijn, pijnlijke spieren en gewrichten, gewichtstoename, stemmingswisselingen, zoals overprikkeling, extreem angstig zijn en somberheid nemen toe. Ik word vergeetachtig en zelfs mijn menstruatie blijft uit. Mijn huisarts komt weer met de antidepressiva, want ik ben duidelijk depressief. Hij schrijft al mijn klachten toe aan deze ziekte. Ik weiger de medicatie en de huisarts is duidelijk helemaal klaar met mij. Ik overleef.

In 2010 kom ik de muur tegen waar ik zolang tegenaan heb geduwd. Ik heb zo lang overleefd, maar de klachten zijn niet meer draagbaar. Als ik in de spiegel kijk, dan herken ik mijzelf niet. Mijn hoofd en lichaam lijken wel opgeblazen en mijn ogen zijn dof, alsof ze vanuit een ‘gevangenis’ naar buiten kijken. En ik ben zo moe, dat het lijkt alsof mijn benen mij niet meer kunnen dragen. Ik moet meerdere keren per dag in mijn agenda en op mijn horloge kijken om te weten waar ik ben en waar ik naartoe op weg ben. Mijn hoofd doet het gewoon niet meer. Dus weer naar de huisarts. Inmiddels kan ik alleen nog maar huilen. Zo wanhopig ben ik. En weer volgt de diagnose depressie en advies antidepressiva.

Ik begrijp er niets van! Hoe kan ik nou depressief zijn, als ik nog zoveel wil doen? Alleen mijn lichaam doet het niet! Weer opper ik dat er iets anders aan de hand moet zijn, maar weer komt hij uit op depressie. En hij denkt aan waanideeën. Het is voor hem duidelijk dat mijn klachten psychosomatisch waren. Hij zegt letterlijk: “de klachten die je beschrijft, bestaan niet” en “je klachten zitten tussen je oren”. Hij stuurt mij wel door naar andere disciplines, maar als zij lezen dat de indicatie depressie is, haken ze af en sturen mij terug naar de huisarts. Depressie is immers niet hun vakgebied. Ik wil geen antidepressiva en geen GGZ, dus wordt een vrijgevestigde psycholoog het compromis. Haar oordeel: zware depressie en advies intensieve GGZ. Ik word er letterlijk moedeloos van. Ik geef het op en word inderdaad zwaar depressief. Ik word een gewillig schaap dat naar het slachthuis wordt gestuurd. Misschien hebben ze toch gelijk en beeld ik mij alles in. En zo niet, dan zou de GGZ toch wel gaan opmerken dat er iets anders aan de hand zou zijn? Toch?

Bij de GGZ doe ik angstig, maar ook hoopvol mijn verhaal. Ik vertel ze ook duidelijk al mijn klachten (in mijn ogen toch duidelijk lichamelijk). Maar nee, daar trappen ze niet in. Diagnose: een dysthyme stoornis en vandaaruit waanideeën en vermoeden persoonlijkheidsproblematiek NAO (vermoeden vermijdende persoonlijkheid).  Advies antidepressiva. Ik weiger. Ik wil geen medicatie. Mij wordt géén ziekte-inzicht verweten en de druk wordt opgevoerd. En als ik niet meewerk, dan geen hulp voor mij en mijn gezin. Ze gebruiken mijn verleden met de psychiatrie als bewijs, want toen weigerde ik ook medicatie en kijk waar dit mij gebracht heeft. Nog zieker en nog ongelukkiger, dus moet ik wel gaan inzien dat medicatie onvermijdelijk is. Ik accepteer de antidepressiva, maar ga mij zoveel slechter voelen. Ik kan niet meer wakker blijven en slaap meer dan 18 uur per dag. Ik kan niet meer bij mijn gedachten en gevoelens. Ik leef als een kasplantje. Dit is geen leven. Ik wil stoppen. Dat mag niet. Wel krijg ik een ander middel voorgeschreven. Als ik deze ophaal bij de apotheek, waarschuwt de apotheker voor de bijwerking ‘extra vermoeidheid’.  Ik besluit daar op dat moment dat ik die niet in ga nemen. 

Mijn hulpverlener en psychiater zijn laaiend. Weer krijg ik alle argumenten om de antidepressiva wel in te nemen over mij heen en weer wordt mij verweten dat ik gebrek heb aan ziekte-inzicht. Zelfs het verwijt dat ik geen goede moeder en echtgenoot ben, wordt ingezet als argument. Hun conclusie: Ik wil duidelijk niet beter worden. Ze sturen mij weg om er nog een keer over na te denken en anders trekken ze hun handen van mij af. Ik krijg een week om daarover na te denken. Onthuts sta ik buiten. Ik schaam me en twijfel aan alles wat ik voel en denk. Ik ben bang. Zo bang dat ze gelijk hebben. Ik weet mij geen raad meer en na een week nadenken weet ik het. Dit kan ik mijn gezin niet blijven aandoen. Als ik eruit stap, dan hebben zij in ieder geval nog een kans op een gelukkig leven. Ik besluit…ik stap eruit! Ik ben op! Moegestreden! Ik ga naar mijn afspraak bij de GGZ.  Ik smeek de hulpverlener om hulp in te schakelen voor mijn gezin en laat weten dat mijn tijd op deze aarde erop zit. Daar heb ik rust in. Het antwoord verbaast mij. De hulpverlener zegt teleurgesteld te zijn dat ik blijf steken in mijn weigering en verwijt mij weer dat ik een gebrek aan ziekte-inzicht heb. Hij stopt het gesprek en zolang ik medicatie blijf weigeren ben ik niet meer welkom. Met die woorden zet hij mij uit de behandelkamer. Ik fiets naar huis en overdenk wat er zojuist gebeurd is. Het ging zo snel. En dan komt er woede. Hoe kunnen ze zo met een mens omgaan?

Toch is er iets goeds uitgekomen. Ik word zo boos, dat ik weer ga vechten. Ik ben niet depressief, ik word depressief gemaakt! Er wordt nooit meer contact met mij gezocht en ik ga nooit meer hulp zoeken bij de GGZ. Ik ga er wel in werken. Dat dan weer wel.

Mijn zoektocht staak ik een paar jaar. Hoe ik dat volgehouden heb, is mij een raadsel. Ik ben af en aan suïcidaal, maar leer om dat te delen met mijn omgeving, waardoor ik door kan blijven gaan. En dan krijg ik een blaasontsteking. Waarom is dit belangrijk? Het is het begin van een nieuwe belangrijke stap in mijn zoektocht. Ik blijk een fikse blaasontsteking te hebben, maar doordat de test van de assistente dit niet detecteert, worden de klachten wéér uitgelegd als psychosomatisch. Ik beeld het mij in. Ik moet drie dagen smeken, voordat de kweek naar een extern lab wordt gestuurd en de blaasontsteking eindelijk vastgesteld wordt. Ik stap over naar een andere huisarts.

Mijn nieuwe huisarts steunt mij in het idee dat er iets anders aan de hand kan zijn. Hij heeft geen idee wat, maar wil dit wel samen met mij zoeken. Eind 2018 is het dan zover! De diagnose die ik zo lang zoek. Ik heb een prolactinoom. Een goedaardige hormoonproducerende tumor van de hypofyse. Mijn vorige huisarts had dus toch gelijk! Het zit, letterlijk, tussen mijn oren! Een prolactinoom zorgt voor extra aanmaak van het hormoon prolactine, dat klachten kan veroorzaken zoals ik hierboven al heb genoemd. Naast de eerdergenoemde klachten, kan een verhoogde prolactine ook onnodige melkafgifte veroorzaken. Door een verhoogde prolactine kunnen het libido en vruchtbaarheid afnemen. Ik krijg medicatie. Gelukkig slaat het medicijn goed aan en verdwijnen alle klachten als sneeuw voor de zon. Ik begin mij steeds meer te voelen als MIJZELF! Mijn energie neemt drastisch toe, mijn menstruatiecyclus herstelt zich, de mist in mijn hoofd verdwijnt, mijn somberheid en onstabiele humeur verdwijnen, mijn spier en gewrichtspijnen verdwijnen. Mijn libido komt terug, mijn gewicht neemt af en zelfs mijn ogen kijken weer helder. Ik heb mijn levensenergie weer gevonden. En de woede en automutilatie verdwijnt als sneeuw voor de zon. Jammer dat het bijna 20 jaar heeft geduurd voordat ontdekt wordt dat al mijn klachten een lichamelijke oorzaak hebben. Was dit eerder ontdekt, dan hadden zowel ikzelf als mijn gezin een fijner leven gehad.

Doordat ik inmiddels steeds meer weet over mijn aandoening, weet ik inmiddels ook dat sommige antidepressiva en veel antipsychotica niet helpen bij een prolactinoom. Sterker nog, er zijn sterke aanwijzingen dat deze medicijnen een verhoogd prolactinegehalte veroorzaken, waardoor zij de bovengenoemde klachten kunnen versterken. Het verbaast mij steeds meer dat hier zo weinig over bekend lijkt te zijn. Hierdoor kunnen veel mensen van de regen in de drup belanden (zo niet van de regen in de rivier!).

Bij het schrijven valt mij op dat alle, psychische onstabiele fasen, lijken te zijn begonnen tijdens hormonale veranderingen. De eerste onstabiele fase was tijdens mijn pubertijd, de tijd dat mijn lichaam veranderde en ik ongesteld werd. De andere onstabiele fasen, ontstonden toen ik zwanger werd. Hier is nooit rekening mee gehouden. Ik miste de nodige nieuwsgierigheid hierin van de verschillende hulpverleners om verder te kijken dan een psychiatrische diagnose. Ik werd bijna niet als mens gezien. Verder werd ik letterlijk krankzinnig omdat ik niet geloofd werd. Er leek vooral sprake te zijn geweest van tunnelvisie bij de verschillende hulpverleners. Dit komt, naar mijn idee, vooral door de eerste kennismaking met psychiatrie in mijn pubertijd. Dit dossier en mijn suïcidaliteit werden steeds weer opgerakeld.

Het ultieme geloof in antidepressiva verbaast me. Wat ik daar steeds zo vreemd aan vind is dat mij voorgehouden werd dat ik met een dosis antidepressiva wel normaal zou worden. Alsof dan al mijn gedragingen, gevoelens en gedachten als een wonder ‘in het gareel’ zouden worden gebracht. De druk voor het nemen van antidepressiva was zwaar. Laat ik wel duidelijk zijn: ik ben niet tegen medicijnen. Immers de medicijnen tegen mijn verhoogde prolactine, hebben zeer bevrijdend gewerkt en in mijn werk binnen de GGZ zie ik ook echt wel successen. Toch zie ik ook dat het vaak mis gaat. Ik wil pleiten voor meer tijd en aandacht voor de mens in zijn geheel en niet voor het meteen inzetten van antidepressieve medicijnen. Verder zou ik willen pleiten voor meer nieuwsgierigheid naar mogelijke andere lichamelijke of sociale oorzaken van de klachten.

Ik wil pleiten voor meer bewustzijn van de eventuele gevaren en nadelen van het voorschrijven van medicijnen. Ik hoop dat het stichting Pill gaat lukken om hier meer aandacht voor te genereren binnen de verschillende zorgberoepsgroepen, zodat er daadwerkelijk anders met mensen omgegaan wordt.

Over Antoinetta Schutrups

Antoinetta Schutrups is werkzaam als adviseur bij het Kenniscentrum Ervaringsdeskundigheid en Herstel binnen GGZ Rivierduinen. Haar carrière als ervaringswerker startte zij bij Yulius binnen FACT-team Gorinchem. Later ging zij als ervaringsdeskundige en casemanager met ervaringsdeskundigheid, aan de slag bij Altrecht binnen het gebiedsteam IJsselstein, Vianen, Lopik. Daarnaast gaf zij, vanuit Hogeschool Saxion, gastlessen train-de-trainer ‘Eigen Regie en Herstel’ (vroegere IMR-training). Voor zij aan de slag ging binnen de GGZ, werkte zij o.a. als gezinsbegeleider en binnen organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking. Naast het werk binnen de GGZ, zet zij zich in voor meer aandacht voor somatische oorzaken van psychiatrische klachten en een meer mens- en herstelgerichte zorg.

ADHD-Hypes - Laura Batstra

Stichtingen als PILL zijn nodig. Positieve wetenschappelijke bevindingen over de werkzaamheid van pillen worden doorgaans van de daken geschreeuwd. De vaak tegenvallende of zelfs zorgelijke resultaten op de wat langere termijn bereiken het publiek, dus degenen om wie het allemaal gaat of zou moeten gaan, meestal laat of helemaal niet. ADHD-medicatie is hier een goed voorbeeld van. In dit blog beschrijft hoogleraar Orthopedagogiek Laura Batstra hoe ze haar persoonlijke ervaringen als behandelaar in een kinderpsychiatrische instelling, terugzag in het onderzoek van een van haar promovendi. 

Prominente pillen

In 2020 publiceerde Maruschka Sluiter een artikel waarin ze het voorschrijven van ADHD-medicatie tussen 1995 en 2015 aan kinderen in Nederland analyseerde in relatie tot publicaties over de werkzaamheid en de risico’s ervan. In 1999 was uit de resultaten van een zeer omvangrijke Amerikaanse studie gebleken dat ADHD-pillen (methylfenidaat) beter werkten dan gedragstherapie en dat het toevoegen van pillen aan therapie weinig extra voordeel opleverde. Deze boodschap ging de wereld over en gaf medicatie een prominente plek in richtlijnen en beleid. We zien sinds 1999 dan ook, in Nederland en in andere Westerse landen, een enorme toename in het aantal kinderen dat ADHD-medicatie gebruikt. 

Negeren

Maruschka’s data laten zien dat deze toename vreemd genoeg niet stopte of afnam nadat in 2004 en 2007 de follow-up resultaten van de grootschalige studie uitkwamen. Daaruit bleek dat methylfenidaat op de wat langere termijn niet meer werkzaam is en dat er bovendien een serieus risico op groeivertraging is bij langdurig gebruik. Desalniettemin verviervoudigde tussen 2003 en 2013 het aantal recepten voor kinderen en ook behandelduur nam toe in plaats van af. De kinderpsychiatrie negeerde de nieuwe wetenschappelijke inzichten volkomen. 

Hersenziekte

Dit heb ik onder mijn neus zien gebeuren. Van 2005 tot 2010 werkte ik namelijk als psycholoog in een universitair kinderpsychiatrisch centrum in Noord-Nederland. Een van mijn taken was het begeleiden, ondersteunen en adviseren van ouders van kinderen met de classificatie ADHD. Dat was mooi werk, ouders en ik boekten samen vaak bescheiden successen waardoor de opvoedstress wat verminderde en het plezier in de opvoeding weer toe nam.  Helaas kregen maar weinig ouders begeleiding. De instelling hanteerde een strikt stepped care model. Na de classificatie ADHD volgde “psycho-educatie” over de stoornis, waarbij ADHD werd neergezet als een hersenziekte waar gelukkig medicamenteuze behandeling voor bestond. Medicatie was dan ook het dwingende eerste advies. Alleen als ouders dat standvastig weigerden of als de pillen onvoldoende hielpenkwamen ze in aanmerking voor een oudercursus. 

Onder druk

Ik wees mijn leidinggevende en collega’s op de studies met tegenvallende bevindingen betreffende medicatie. Daarnaast waagde ik het kritiek te uiten op het door de instelling verspreide beeld van ADHD als hersenziekte. Dat was zelfs toen al achterhaalde informatie. Ik stelde voor de stepped care om te draaien en voortaan te starten met ouderbegeleiding. Als dat onvoldoende hielp konden pillen altijd nog.  Je zou verwachten dat een academisch centrum een beleid graag bijstelt als nieuwe wetenschappelijke inzichten daar om vragen. Mijn leidinggevende en andere prominenten binnen de instelling waren echter niet gediend van mijn kritische noten die haaks stonden op de voorkeuren van toenmalige opinieleiders in de kinderpsychiatrie. Later ontdekte ik dat er aan het pillenbeleid ook een financieel belang kleefde. Diagnostiek leverde fors meer op dan behandeling, en behandelen met medicatie kost minder tijd dan behandelen met gesprekken. Door in te zetten op medicatie, bleef er maximaal tijd over voor diagnostiek. Een aantal grimmige discussies en machtspelletjes later nam ik ontslag en ging werken op de universiteit. Mijn zorgen over het beleid in de kinderpsychiatrie bleef ik uiten, niet alleen in artikelen maar ook in de media.

Zembla

Een van die media-optredens dook onverwacht op in de studie van Maruschka.  Want terwijl zij geen effecten vond van de publicaties uit 2014 en 2017 over tegenvallende bevindingen van medicatie, toonden de data wel twee aanvankelijk onverklaarbare tijdelijke dalingen in het aantal ADHD-medicatievoorschriften aan kinderen in Nederland, in 2000 en in 2010. Na enig speurwerk relateerde Maruschka deze dalingen aan twee kritische en veel bekeken uitzendingen van het tv-programma Zembla in precies die jaren. Ik was aangenaam verrast, want aan een van die uitzendingen, de ADHD-hype in 2010, had ik zelf meegewerkt en verteld over mijn ervaringen in de kinderpsychiatrie en mijn ongerustheid over het gemak waarmee kinderpsychiatrische classificaties en medicijnrecepten werden uitgedeeld. 

Rapport Gezondheidsraad

Vanaf 2010 namen de kritische geluiden en zorgen in de samenleving toe. De kinderpsychiatrie bleef deze geluiden negeren en drukte ze soms zelfs actief de kop in. De overheid luisterde gelukkig wel. In november 2012 vroegen de staatssecretarissen van VWS de Gezondheidsraad om advies. Dit leidde tot een grondig onderzoek en de publicatie in 2014 van het rapport ‘ADHD: Medicatie en Maatschappij’, dat concludeerde dat het ADHD-medicatiegebruik onder kinderen zorgelijk snel gestegen was terwijl er geen aanwijzingen waren dat het gedrag van Nederlandse kinderen veranderd was. Het werd alleen sneller en vaker psychiatrisch gestempeld en behandeld. Veel media pakten deze alarmerende boodschap op, en sindsdien zien we langzaam maar zeker een kentering.

The way the wind blows

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, die tot dan toe heftig had ontkend dat er sprake zou zijn van overdiagnostiek en overbehandeling van ADHD, deed kort na het verschijnen van het rapport van de Gezondheidsraad een persbericht uitgaan met de titel ‘Kinderpsychiaters bezorgd over toename gebruik ADHD-medicatie’.  Nadat de samenleving draaide, draaide de kinderpsychiatrie dus mee. Ook mijn leidinggevenden van het universitaire kindcentrum waar ik destijds tegen medicatiemuren aanliep, oreren hedentendage over het belang van ouderbegeleiding en tonen zich verbaasd en verontwaardigd nu uit onderzoek gebleken is dat dit aan veel te weinig ouders geboden is. Kennelijk zijn ze vergeten dat dat hun eigen beleid was. 

PILL

Kinderen en volwassenen in moeilijkheden hebben eerlijke en actuele informatie nodig om goed te kunnen beslissen over wat ze nodig hebben. Deze informatie krijgen ze niet altijd vanuit het hulpverleningscircuit. Dat maakt initiatieven zoals PILL - dat ervaringskennis, klinische kennis én wetenschappelijke kennis naar het algemene publiek communiceert - zeer waardevol. PILL en andere kritische platformen of media informeren (toekomstige) zorgvragers, en zetten daarmee tegelijk zorginstellingen en zorgverleners op scherp. Dat onze omgang met psychofarmaca beter moet is zeker, dat het beter kan gaan we hopelijk in de komende jaren ervaren.

Over Laura Batstra

Laura Batstra (1973) studeerde in 1997 (cum laude) af in de psychologie. Daarna werkte ze als psycholoog in het Universitair Medisch Centrum Groningen aan verschillende projecten op het gebied van de indirecte patiëntenzorg. Eind 2004 promoveerde zij op het proefschrift ‘Difficult birth, difficult life?’ Daarna werkte ze als behandelend psycholoog in een instelling voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Sinds 2010 werkt Batstra als onderzoeker en docent bij de afdeling Orthopedagogiek van de RUG. Daar geeft zij o.a. het vak Psychopathologie Kind en Jeugdigen. In haar onderwijs aan studenten kan zij putten uit haar therapeutische ervaring en haar wetenschappelijke onderzoek.

Batstra doet onder meer onderzoek naar methoden om psychiatrische overdiagnostiek te voorkomen zonder onderbehandeling te riskeren. ‘Wanneer je hulp en begeleiding biedt aan volwassenen in de omgeving van een als problematisch ervaren kind, kan het kind in veel gevallen de nadelen van een psychiatrische diagnose bespaard blijven.’ In 2017 verscheen van haar het boek ‘ADHD: macht en misverstanden', waarin ze pleit voor een andere aanpak van adhd-problematiek.

Batstra is als onderzoeker betrokken bij het project Druk & Dwars. In dat verband heeft ze subsidie ontvangen voor een project waarbij kinderfeestjes voor de hele klas georganiseerd worden, om sociale uitsluiting van kinderen tegen te gaan.